I can’t go on / I’ll go on — III
Liefste Thomas,
Vandaag zou je 41 geworden zijn. Gelukkige verjaardag.
Deze week moest ik aan je denken, aan de eerste brief die ik je schreef, zittend op het bed van Marissa. De fles wodka met bizongras lag ongeopend te wachten tot zij terug zou komen van de handbal en we samen in slaap zouden vallen tot ze voor de zevende keer op de snooze-knop van haar wekker zou duwen. Meestal lag ik dan al met open ogen naar het plafond te staren, denkend aan de dag die komen zou.
Daar, in dat kleine kamertje vol kleren aan het Kattenburgerplein, luisterde ik voor het eerst naar ‘Spiegel im Spiegel’ van Arvo Pärt. De muziek die je beluisterde op de dag dat je hart brak. Ik mis het Kattenburgerplein en de biertjes bij Orloff wanneer de zon buiten mocht spelen maar Pepijn woont in Brazilië en ik hier en Marissa is uitgezwermd naar Leiden en niets wordt ooit nog zoals toen. De dag waarop wij drieën niet meer wij drieën was, huilden we in de Jaarbeurs — we waren vast niet de eersten.
Nu lig ik tweehonderd kilometer verderop op de bank te kijken naar mijn vriendin, die met onze dochter speelt. Het speciaalbiertje dat ik wilde drinken smaakte allesbehalve speciaal, maar de geur van de pint en het droevige gebaar dat gepaard ging met het in de goot leeggieten van het flesje blijven hangen. Ik mag niet verzwelgen in gisteren want vandaag is fantastisch en morgen is nog mooier, maar ieder jaar rond deze periode voel ik me leeg. Zelfs de grootste bosbrand kan geblust worden, blijkt telkens weer.
Midden juni en midden oktober gaat het licht uit en duurt het een aantal dagen voor het tot me doordringt waarom dat zo is. Oh, Thomas, denk ik dan, terwijl ik je geboorte- en sterfdatum ook in mijn agenda heb staan en dus beter zou moeten weten. Niet dat ik er voor de rest veel mee bezig ben — oh nee, dat zou pas vreemd zijn, als het dat nu nog niet is. Weet dat je nog niet vergeten bent. Dat vooral.