De vogel en de koekjes
Naast de bushalte ligt een rusthuis. Een groots gebouw, te duur om door studenten bewoond te worden en in een omgeving te luid om er ooit appartementen van te maken. De huidige bewoners lijken weinig last te hebben van dat jonge geweld. Niet dat ze iets merken van de passage, want alle kamers liggen verborgen achter gordijnen die hoogstens wat licht doorlaten. Allemaal, behalve één.
Aan dat raam op straathoogte staat een grote kooi waar een valkparkiet in zit. Iedere avond houden mijn dochter en ik even halt om hallo te zeggen aan de vogel. Twee, drie minuutjes, tot de bus komt, staren we naar het grijze beestje met de kuif en de eeuwige blos op de wangen.
We zijn zo gefascineerd door de vogel dat het dagen duurde voor ik de bewoonster van de kamer opmerkte. Een kranig oud vrouwtje dat ons glimlachend aan een tafel gade zat te slaan. Ik voelde me betrapt, besefte plots dat we al minstens tien keer in de kamer van een wildvreemde hadden zitten staren. Net toen ik op het punt stond mijn dochter aan te manen om door te lopen, stond de vrouw op.
Ze nam een boterham en toonde aan ons hoe ze die aan de vogel voerde. Gefascineerd staarde mijn dochter van het beestje naar de vrouw en terug. Een minuut of twee gingen voorbij, tot de bus naderde en we vrolijk vaarwel zwaaiden.